Vertaal
Naar andere talen: • dress > DEdress > ESdress > FR
Vertalingen dress EN>NL

1 to put clothes or a covering on: “We dressed in a hurry and my wife dressed the children.”
(zich) aankleden

2 to prepare (food etc) to be eaten: “She dressed a salad.”
aanmaken

3 to treat and bandage (wounds): “He was sent home from hospital after his burns had been dressed.”
verbinden

1 what one is wearing or dressed in: “He has strange tastes in dress.”
kleding

2 a piece of women's clothing with a top and skirt in one piece: “Shall I wear a dress or a blouse and skirt?”
jurk

dressed (Bijvoeglijk naamwoord)

wearing (clothes): “Don't come in †“ I'm not dressed!”
gekleed

'dresser (Zelfstandig naamwoord)

1 a kitchen sideboard for holding dishes.
keukenkast

2 (American) a chest of drawers for holding clothes sometimes with a mirror.
ladenkast

'dressing (Zelfstandig naamwoord)

1 something put on as a covering: “We gave the rose-bed a dressing of manure.”
compost

2 a sauce added especially to salads: “oil and vinegar dressing.”
slasaus

3 a bandage etc used to dress a wound: “He changed the patient's dressing.”
verband

'dressing-gown (Zelfstandig naamwoord)

a loose garment worn over pyjamas etc.
ochtendjas

'dressing-room (Zelfstandig naamwoord)

a room (in a theatre etc) for actors etc to change in.
kleedkamer

'dressing-table (Zelfstandig naamwoord)

a table in a bedroom with a mirror and drawers.
toilettafel

'dressmaker (Zelfstandig naamwoord)

a person who makes clothes for women.
naaister

dress rehearsal

a full rehearsal of a play etc with costumes etc.
generale repetitie

dress up

to put on special clothes, eg fancy dress: “He dressed up as a clown for the party.”
(zich) uitdossen
© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
to dress tenue (ww.) ; jurk (ww.) ; jurkje (ww.) ; kleden (ww.) ; kleren (ww.) ; livrei (ww.) ; opmaken (ww.) ; oprichten (ww.) ; opsmukken (ww.) ; robe (ww.) ; schotels garneren (ww.) ; japon (ww.) ; uitdossing (ww.) ; uitmonsteren (ww.) ; uniform (ww.) ; versieren (ww.) ; verwachting (ww.) ; zich aankleden (ww.) ; zich kleden (ww.) ; zich tooien (ww.) ; zwangerschap (ww.) ; gewaad (ww.) ; garneren (ww.) ; dracht (ww.) ; afwerken (ww.) ; aantrekken (ww.) ; aankleden (ww.) ; aandoen (ww.)
the dress kleed (Vlaams)
dress bekleden met een laagje materiaal ; bekleden ; bepleisteren ; een verband omleggen ; japon ; jurk ; jurkje ; omkleden ; opmaken ; schermvest ; staan ; toga ; verzorgen van een wond
Bronnen: interglot; Wakefield genealogy pages; Vlietstra; MWB; Autowoordenboek; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `dress`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
EN: array
EN: attire
EN: ball gown
EN: clothes
EN: clothing
EN: cover
EN: evening dress
EN: fit out
EN: frock
EN: gear

Uitdrukkingen en gezegdes
EN: dress down NL: roskammen NL: een aframmeling (schrobbering) geven
EN: dress out NL: (z.) uitdossen
EN: dress up NL: (z.) opdirken NL: z. verkleden als (as) NL: opsmukken