Vertalingen Name DE>NL
der Name
zelfst.naamw.
Uitspraak: | [ˈnaːmə] |
Verbuigingen: | Namens , Namen |
1) Bezeichnung, die eine Person, ein Tier usw. von allen anderen unterscheidet -
naam Wie ist Ihr Name? - Wat is uw naam? Sie gaben ihrem Hund den Namen Frodo. - Zij noemden hun hond Frodo. Ich kenne ihn nur dem Namen nach. - Ik ken hem alleen van naam. sich einen Künstlernamen zulegen - zichzelf een artiestennaam toekennen |
in jds Namen (=an jds Stelle, in seinem Auftrag) - uit naam van
Viele Grüße auch im Namen meines Mannes! - Veel groeten ook uit naam van mijn man!
|
etw. beim Namen nennen (=etw. Unangenehmes offen ansprechen) - zeggen waar het op staat
|
2) Wort, mit dem eine Gruppe von Tieren, Pflanzen, Dingen bezeichnet wird -
naam Nenne zehn Namen von Säugetieren. - Noem tien zoogdieren bij naam. Handelsname - handelsnaam Produktname - productnaam |
3) Bekanntheit und gute Meinung, die die Öffentlichkeit von jemandem / etw. haben -
naam Er hat sich als Schriftsteller einen Namen gemacht. - Hij heeft als schrijf naam gemaakt. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
der Name | het aanzien ; de achting (v) ; de faam ; de naam (m) ; de reputatie (v) ; de roep (m) |
Name | eigennaam ; geslachtsnaam en voornaam ; identificatiecode ; identificatiesymbool ; n. (Afkorting) ; naam ; naam en voornaam ; naam- ; titel |
Bronnen: interglot; Omegawiki.org; Download IATE, European Union, 2017.
Voorbeeldzinnen met `Name`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: AnsehenDE: BekanntheitDE: BeliebtheitDE: BenennungDE: BerühmtheitDE: BetitelungDE: BezeichnungDE: DecknameDE: EhreDE: FamiliennameUitdrukkingen en gezegdes
DE: mit
Namen
NL: genaamd, geheten NL: met name