zustoßen

Vertalingen zustoßen DE>NL

werkw.

Uitspraak:

[ˈʦu ʃtoːsən]

1) deel van de uitdrukking:

etw. stößt jemandem zu

2) jemandem / etw. plötzlich einen Stoß versetzen - stoten

Plötzlich stieß die Schlange zu und packte die Maus. - Plotseling sloeg de slang toe en greep de muis.

3) durch einen Stoß schließen - dichtstoten

Sie stieß die Tür mit dem Fuß zu. - Zij stootte met haar voet de deur dicht.

Overige bronnen

zustoßen (ww.)

dichtstoten (ww.) ; toesteken (ww.) ; toestoten (ww.)

Bron: interglot

Voorbeeldzinnen met `zustoßen`

Voorbeeldzinnen laden....

Synoniemen

DE: eintreten
DE: erfolgen
DE: geschehen
DE: passieren
DE: sich abspielen
DE: sich begeben
DE: sich ereignen
DE: sich ergeben
DE: sich zutragen
DE: stattfinden

Zojuist vertaald