Vertalingen zusammenprallen DE>NL
zusammenprallen (ww.) | aanrijden (ww.) ; botsen (ww.) ; op elkaar botsen (ww.) ; op elkaar knallen (ww.) ; op elkaar stoten (ww.) ; stoten op (ww.) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `zusammenprallen`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: kollidieren