Vertalingen zulegen DE>NL
zulegen
werkw.
1) etw. kaufen, bekommen, für sich gewinnen, wählen o. Ä., sodass man es dann hat -
aanschaffen Ich will mir ein Motorrad zulegen. - Ik wil een motor aanschaffen. sich Kinder / eine neue Frisur zulegen - kinderen 'kopen' / een nieuw kapsel aanmeten So kannst du nicht mit mir reden, leg dir mal einen anderen Ton zu! - Verander van toon, zo kan ik niet met je praten, |
2) sein Tempo erhöhen -
verhogen Wenn wir rechtzeitig da sein wollen, müssen wir ein wenig zulegen. - Als wij er op tijd willen zijn dan moeten we een beetje opschieten. |
3) an Gewicht zunehmen -
aankomen Du hast im Urlaub ganz schön zugelegt! - Jij bent in de vakantie behoorlijk aangekomen! zwei Kilo zulegen - twee kilo aankomen |
4) größer, mehr, stärker werden -
toenemen bei den Wahlen 10 % zulegen - bij de verkiezingen 10 % groeien Der Umsatz hat kräftig zugelegt. - De omzet is sterk gestegen. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
zulegen (ww.) | aankomen (ww.) ; bijdoen (ww.) ; bijsluiten (ww.) ; bijvoegen (ww.) ; erbij voegen (ww.) ; toevoegen (ww.) |
das Zulegen | toeleggen (znw.) |
zulegen | een gietvorm klaarmaken |
Bronnen: Wikipedia; interglot; Download IATE, European Union, 2017.
Voorbeeldzinnen met `zulegen`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: ankaufenDE: anschaffenDE: beigebenDE: beilegenDE: beimischenDE: beisetzenDE: einkaufenDE: erstehenDE: erwerbenDE: hineintunUitdrukkingen en gezegdes
DE: sich etwas
zulegen
NL: zich iets aanschaffen