Vertaal
Naar andere talen: • zulegen > ENzulegen > ESzulegen > FR
Vertalingen zulegen DE>NL

zulegen

werkw.
Uitspraak:  [ˈʦuːleːgən]

1) etw. kaufen, bekommen, für sich gewinnen, wählen o. Ä., sodass man es dann hat - aanschaffen
Ich will mir ein Motorrad zulegen. - Ik wil een motor aanschaffen.
sich Kinder / eine neue Frisur zulegen - kinderen 'kopen' / een nieuw kapsel aanmeten
So kannst du nicht mit mir reden, leg dir mal einen anderen Ton zu! - Verander van toon, zo kan ik niet met je praten,

2) sein Tempo erhöhen - verhogen
Wenn wir rechtzeitig da sein wollen, müssen wir ein wenig zulegen. - Als wij er op tijd willen zijn dan moeten we een beetje opschieten.

3) an Gewicht zunehmen - aankomen
Du hast im Urlaub ganz schön zugelegt! - Jij bent in de vakantie behoorlijk aangekomen!
zwei Kilo zulegen - twee kilo aankomen

4) größer, mehr, stärker werden - toenemen
bei den Wahlen 10 % zulegen - bij de verkiezingen 10 % groeien
Der Umsatz hat kräftig zugelegt. - De omzet is sterk gestegen.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
zulegen (ww.) aankomen (ww.) ; bijdoen (ww.) ; bijsluiten (ww.) ; bijvoegen (ww.) ; erbij voegen (ww.) ; toevoegen (ww.)
das Zulegen toeleggen (znw.)
zulegen een gietvorm klaarmaken
Bronnen: Wikipedia; interglot; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `zulegen`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: ankaufen
DE: anschaffen
DE: beigeben
DE: beilegen
DE: beimischen
DE: beisetzen
DE: einkaufen
DE: erstehen
DE: erwerben
DE: hineintun

Uitdrukkingen en gezegdes
DE: sich etwas zulegen NL: zich iets aanschaffen