das Wasser

zelfst.naamw.

Uitspraak:	[ˈvasɐ]
Verbuigingen:	Wassers , Wasser , Wässer

1) Flüssigkeit, die aus einer Verbindung von Wasserstoff und Sauerstoff besteht ^scheikunde - water

Nach dem Unwetter stand die Wiese unter Wasser. - Na het noodweer stonden de weilanden blank. Leitungswasser - leidingwater Regenwasser - regenwater

fließend Wasser (=Wasser aus dem Wasserhahn) - stromend water Das Zimmer hat fließend Wasser. - De kamer heeft stromend water.

jemandem nicht das Wasser reichen können (=viel schlechter sein wie ein anderer / etw. anderes) - hij is niet zo goed als iemand / iets anders

2) Inhalt von Gewässern, die von allen Seiten mit Land begrenzt sind - water

Was treibt da auf dem Wasser? - Wat drijft daar op het water? die reißenden Wasser des Colorado - het onstuimige water van de Colorado

fließendes / stehendes Wasser (=ein Fluss oder Bach / Teich oder See) - stromend / stilstaand water

über das große Wasser fahren (=über den Atlantik fahren) - de oceaan oversteken

etw. fällt ins Wasser (=eine Veranstaltung, ein Ausflug usw. findet nicht statt) - iets valt in het water

sich über Wasser halten (=mit wenig Geld auskommen) - het hoofd boven water houden

jemandem steht das Wasser bis zum Hals (=jemand ist in großen Schwierigkeiten und hat Geldprobleme) - het water staat iemand tot de lippen

mit allen Wassern gewaschen sein (=viel Erfahrung haben und daher nicht leicht zu überraschen sein) - van alle markten thuis

Stille Wasser sind tief. (=schüchtern wirkende Menschen haben oft ungeahnte Eigenschaften bzw. Fähigkeiten) - Stille wateren hebben diepe gronden.

3) Wasser als Lebensmittel - water

kohlensäurehaltiges Wasser - koolzuurhoudend water Mineralwasser - mineraalwater Sprudelwasser - bronwater

stilles Wasser (=Mineralwasser ohne Kohlesäure) - plat water

4) Flüssigkeit, die Duftstoffe, Alkohol usw. enthält - water

Mundwasser - mondwater Gesichtswasser - gezichtslotion Rasierwasser - aftershave

5) in Wendungen verwendet zur Bezeichnung von Urin, Tränen, Speichel usw. - water

Wasser in den Beinen haben - pap in de benen hebben jemandem schießt das Wasser in die Augen - bij iemand schieten de tranen in de ogen jemandem läuft das Wasser im Mund zusammen - er loopt bij iemand het water in de mond

Wasser lassen (=seine Blase entleeren) - wateren

© K Dictionaries Ltd.

das Wasser	het mineraalwater ; het water
Wasser	aquatisch ; aquatische ; majem ; w. (Afkorting) ; water

Bronnen: Wikipedia; interglot; Omegawiki.org; Download IATE, European Union, 2017.




DE: abfließendes
DE: Ebbe
DE: Eis
DE: Eisbildung
DE: Eisdecke
DE: Eisschicht
DE: fließendes Wasser
DE: Flußwasser
DE: gefrorenes
DE: Leitungswasser

DE: Wasser auf seine Mühle NL: koren op zijn molen
DE: ein Schlag ins Wasser NL: een slag in de lucht
DE: einem nicht das Wasser reichen können NL: niet in iemands schaduw kunnen staan, niet aan iemand kunnen tippen
DE: mit allen Wassern gewaschen sein NL: v. alle markten thuis zijn
DE: Kölnisches Wasser NL: eau de cologne