Vertalingen verschließen DE>NL
verschließen
werkw.
1) mit einem Schlüssel o. Ä. schließen, damit niemand Zugang hat -
(afsluiten | Er verschloss seine Haustür sorgfältig. - Hij sloot zijn huisdeur zorgvuldig af. |
2) an einem sicheren Ort aufbewahren -
opbergen | Schmuck im Safe verschließen - juwelen in de safe opbergen |
3) eine Öffnung schließen -
(afsluiten das Gurkenglas mit einem Deckel verschließen - de pot augurken met een deksel afsluiten
Alle Fenster im Haus waren verschlossen. - Alle ramen in het huis waren afgesloten. |
 seine Augen / Ohren vor etw. verschließen
(=etw. nicht wahrhaben, sehen, hören wollen) - zijn ogen / oren sluiten
|
4) niemandem vertrauen und sich von anderen Menschen zurückziehen -
opsluiten | Seit dem Überfall verschließt sie sich völlig. - Sinds de overval sloot zij zich op. |
| sich einer Sache verschließen
(=auf etw. nicht eingehen, reagieren) - ergens niet op ingaan
Ich kann mich ihren Bitten nicht länger verschließen. - Ik kan niet langer op haar verzoeken ingaan.
|
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
| verschließen (ww.) | borgen (ww.) ; detineren (ww.) ; dichten (ww.) ; dichtmaken (ww.) ; dichtstoppen (ww.) ; gevangenhouden (ww.) ; grendelen (ww.) ; locken (ww.) ; sluiten (ww.) ; stoppen (ww.) ; toedoen (ww.) ; toemaken (ww.) ; toetrekken (ww.) ; vasthouden (ww.) |
| verschließen | op slot doen |
Bronnen: interglot; Horecagids
Voorbeeldzinnen met `verschließen`
Voorbeeldzinnen laden....
Uitdrukkingen en gezegdes
DE: sich
verschließen
NL: zich opsluiten, zich afsluiten, zich ontoegankelijk tonen, blind, doof zijn voor
