verschlagen

werkw.

Uitspraak:

[fɛɐˈʃlaːgən]

1) deel van de uitdrukking:

jemanden verschlägt etw. / es irgendwohin (=etw. bringt jemanden an einen Ort) - naar toe brengen Was hat denn dich in dieses Dorf verschlagen? - Wat heeft jou dan naar dit dorp gebracht?

2) so schlagen, dass man nicht das Ziel trifft ^sport - misslaan
© K Dictionaries Ltd.

verschlagen

gluiperig ; vals ; uitgekookt ; stiekem ; snood ; sluw ; slinks ; schurkachtig ; listig ; link ; leep ; achterbaks ; gewiekst ; geslepen ; geraffineerd ; geniepig ; gemeen ; gehaaid ; doortrapt ; boosaardig ; boefachtig ; arglistig

Bron: interglot




DE: abgefeimt
DE: berechnend
DE: falsch
DE: gemein
DE: gerieben
DE: geschliffen
DE: gewandt
DE: gewiegt
DE: glatt
DE: hinterlistig

DE: verschlagenwerden NL: verzeild raken, terecht komen
DE: den Appetit, den Atem verschlagen NL: de eetlust, de adem benemen
DE: das Lachen verschlagen NL: het lachten doen vergaan
DE: einem die Sprache, die Stimme, das Wort verschlagen NL: iemand met stomheid slaan