1. MWB
  2. Vertalen
  3. unterwegs (DE>NL)
Vertaal
Naar andere talen: • unterwegs > EN • unterwegs > ES • unterwegs > FR
Vertalingen unterwegs DE>NL

unterwegs

bijwoord
Uitspraak:  [ʊntɐˈveːks]

1) auf dem Weg zu einem Ziel - onderweg
Ich hab sie unterwegs getroffen. - Ik ben haar onderweg tegen gekomen.
Nimm dir für unterwegs etwas zu trinken mit. - Neem voor onderweg wat te drinken mee.

2) nicht zu Hause - onderweg
„Ist Peter da?‟ – „Nein, der ist noch unterwegs.‟ - "Is Peter thuis?"- "Nee, die is nog onderweg."

3) auf einer Reise - onderweg
Sie waren mit dem Auto unterwegs. - Zij waren met de auto op pad.
Wie lange wart ihr unterwegs? - Hoe lang zijn jullie onderweg geweest?

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
unterwegs onderweg ; op stap ; op weg
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `unterwegs`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: auf Achse
DE: auf dem Weg