Vertalingen Teil DE>NL
I der Teil
zelfst.naamw.
Uitspraak: | [tail] |
Verbuigingen: | Teil(e)s , Teile |
1) Bereich oder Abschnitt eines zusammenhängenden Ganzen -
deel der vordere / hintere Teil des Wagens - het voorste / achterste deel van de wagen Der erste Teil des Films hat mir besser gefallen als der zweite. - Het eerste deel van de film beviel mij beter dan het tweede. |
2) etw., aus dem ein Ganzes besteht oder in das ein Ganzes zerlegt werden kann -
deel einen Apfel in vier Teile schneiden - een appel in vier stukken snijden Der größte Teil der Schulden ist bezahlt. - Het grootste deel van de schuld is betaald. |
3) der Teil, der auf jemanden entfällt -
aandeel Wann wird mir mein Teil ausgezahlt? - Wanneer wordt mijn aandeel uitbetaald? Jeder muss seinen Teil zum Gelingen beitragen. - Iedereen moet zijn aandeel tot succes leveren. Sie bekamen das Vermögen zu gleichen Teilen. - Zij kregen het vermogen in gelijke delen. |
ich für meinen Teil (=was mich betrifft) - wat mij betreft
Ich für meinen Teil möchte mit der Sache nichts mehr zu tun haben. - Wat mij betreft wil ik met de zaak niets van doen hebben.
|
sich seinen Teil denken (=sich Gedanken machen, ohne darüber zu sprechen) - het zijne denken
|
4) deel van de uitdrukking: zum Teil (=teilweise) - gedeeltelijk, ten dele
Sie hat die Sachen zum Teil selbst gekauft und zum Teil geschenkt bekommen. - Zij had de spullen deels zelf gekocht en deels cadeau gekregen.
|
zum größten Teil (=) - voor het grootste deel
|
II das Teil
zelfst.naamw.
Uitspraak: | [tail] |
Verbuigingen: | Teil(e)s , Teile |
1) Einzelstück, das zu einem größeren Ganzen gehört -
stuk Bei dem Puzzle fehlt ein Teil. - Er is een stukje kwijt van de puzzel. Ersatzteile für einen Wagen nachbestellen - Vervangingsonderdelen voor de auto bestellen. Wo ist das Oberteil von meinem Bikini? - Waar is het bovenstukje van mijn bikini? |
2) deel van de uitdrukking: ding Dein neues Handy ist echt ein cooles Teil! - Jouw nieuwe mobieltje is echt een vet ding! |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
Teil (m) | n (deel) |
der Teil | het schijf ; het plak |
das Teil | de gebouw ; de fractie (v) ; het gedeelte ; het ingrediënt ; de ledematen ; de lichaamsdelen ; het onderdeel ; het onderdeeltje ; de pand (m) ; de part ; de portie (v) ; het segment ; de snijding (v) ; stuk (znw.) ; de element (m) ; de deeltje ; het deel ; de component (m) ; het bouwwerk ; het bestanddeel ; het basisbestanddeel ; het aandeel |
Teil | eigen aan ; body part ; zijvleugel ; molecuuldeel ; laswerkstuk ; groep ; deel ; bodygedeelte |
Bronnen: het ~; Wikipedia; interglot; Antiquarian Dictionary; Download IATE, European Union, 2017.
Voorbeeldzinnen met `Teil`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: AbschnittDE: AnteilDE: AufbauDE: BauDE: baustelleDE: BeitragDE: BestandteilDE: BrockenDE: BruchstückDE: BruchteilUitdrukkingen en gezegdes
DE: zum
Teil
NL: ten dele, gedeeltelijkDE: zum größten
Teil
NL: voor het grootste deel