1. MWB
  2. Vertalen
  3. schwächen (DE>NL)
Vertaal
Naar andere talen: • schwächen > EN • schwächen > ES • schwächen > FR
Vertalingen schwächen DE>NL

schwächen

werkw.
Uitspraak:  [ˈʃvɛçən]

1) jemanden körperlich schwach machen - verzwakken
Er ist von seiner schweren Krankheit noch sehr geschwächt. - Hij is door ernstige ziekte nog heel erg zwak.

2) etw. geringer werden lassen - verzwakken
Die Viren schwächen das Immunsystem. - Dat virus verzwakt het immuunsysteem.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
schwächen (ww.) achteruitgaan (ww.) ; beschadigen (ww.) ; declineren (ww.) ; schaden (ww.) ; verslechteren (ww.) ; verzwakken (ww.)
schwächen verlagen ; verzwakken
Bronnen: interglot; Wikipedia; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `schwächen`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: abflauen
DE: entkräften
DE: erschlaffen
DE: herabmindern
DE: mindern
DE: nachlassen
DE: schwächer machen
DE: schwächer werden
DE: sich abschwächen