der Schuss

zelfst.naamw.

Uitspraak:	[ʃʊs]
Verbuigingen:	Schusses , Schüsse

1) das Schießen mit einer Waffe - schot

Der Polizist gab einen Schuss auf den Flüchtenden ab. - De politieagent vuurde een schot af op de vluchters. Es fielen mehrere Schüsse. - Er vielen meerdere schoten. Startschuss - startschot Schusswaffe - vuurwapen

ein Schuss in den Ofen (=ein Fehlschlag) - een misser

ein Schuss ins Schwarze (=eine völlig richtige Antwort, Vermutung o. Ä.) - een schot in het donker

2) die Kugel, der Pfeil usw., mit denen geschossen wurde - schot

Der Schuss hat die Zielscheibe verfehlt. - Het schot heeft het doel gemist. Wie viel Schuss Munition haben wir noch? - Hoeveel munitie hebben wij nog?

3) durch eine Kugel o. Ä. verursachte Verletzung - schotwond

an einem Bauchschuss / Kopfschuss sterben - overlijden aan een schotwond in de buik / hoofd Streifschuss - schampschot

einen Schuss haben (=verrückt sein) - getikt zijn

4) das Schießen mit dem Ball bzw. der geschossene Ball - schot

Der Schuss traf die Latte. - Het schot belande op de paal.

5) kleine Menge Flüssigkeit, die man mit einem schnellen Kippen der Flasche zugibt - scheutje

einen Schuss Zitronensaft hinzufügen - een scheutje citroensap toevoegen ein Krimi mit einem gehörigen Schuss Erotik - een krimi met een behoorlijke dosis erotiek

6) eine schnelle Fahrt den Berg hinab ohne Kurven - skiën op hoge snelheid

Schuss fahren - op hoge snelheid skiën

7) das Spritzen einer Droge in den Körper - shot

sich einen Schuss in den Arm setzen - hij neemt een shot in zijn arm

der goldene Schuss (=eine Überdosis, an der man stirbt) - overdosis

8) deel van de uitdrukking:

(gut) in Schuss (=in gutem Zustand) - (piekfijn) in orde Das Auto ist noch gut in Schuss. - De auto is nog in goede conditie.

© K Dictionaries Ltd.

der Schuß	jonge plant (znw.) ; de spruit ; de smak (m) ; het schot ; de schoot (m) ; scheutjes (znw.) ; het scheutje ; de scheut (m) ; de plof (m) ; het plantestekje ; de ontploffing (v) ; de kwak (m) ; de explosie (v) ; de dreun (m) ; bam (znw.)
Schuss	detonatie van de springlading ; teleenheid voor draaddichtheid ; sectie ; schot ; knopendichtheid ; inweefsel ; inslag ; goot

Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.




DE: Flut
DE: Gewehrfeuer
DE: Gewehrschuß
DE: Guß
DE: Lichtstrahl
DE: Pistolenschuß
DE: Schwall
DE: Sonnenstrahl
DE: Strahl
DE: Strom

DE: im Schuß sein NL: op gang zijn, op dreef zijn
DE: in Schuß sein NL: in orde zijn
DE: in Schuß halten NL: in orde houden
DE: ein blinder Schuß NL: een schot met los kruit