Vertaal
Naar andere talen: • predigen > ENpredigen > ESpredigen > FR
Vertalingen predigen DE>NL

I predigen

werkw.
Uitspraak:  [ˈpreːdɪgən]

1) im Gottesdienst eine Rede über Glaubensgrundsätze halten religie - prediken
Der Pastor predigte über die Nächstenliebe. - De pastoor predikte over de naastenliefde.

2) nachdrücklich und eindringlich sagen - verkondigen
Er predigt Bescheidenheit und fährt selbst ein dickes Auto. - Hij verkondigt bescheidenheid en rijdt zelf in een dikke auto.
Wie oft habe ich ihm das schon gepredigt! - Hoe vaak heb ik hem dat al gezegd!


II die Predigt

zelfst.naamw.
Uitspraak:  [ˈpreːdɪçt]
Verbuigingen:  Predigt , Predigten

1) deel van de uitdrukking: religie preek
eine Predigt halten - een preek houden

2) deel van de uitdrukking: preek
jemandem Moralpredigten halten - een zedenpreek houden voor iemand

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
predigen (ww.) prediken (ww.) ; preken (ww.) ; verkondigen (ww.)
Bronnen: interglot; Wikipedia


Voorbeeldzinnen met `predigen`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: eine Predigt halten
DE: verkünden
DE: verkündigen