Vertalingen infizieren DE>NL
infizieren
werkw.
1) eine Infektion bekommen / weitergeben -
infecteren , besmetten jemanden / sich mit HIV infizieren - iemand / zichzelf met hiv infecteren |
2) deel van de uitdrukking: ontsteken © K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
infizieren (ww.) | aansteken (ww.) ; besmetten (ww.) ; infecteren (ww.) ; vergiftigen (ww.) ; verpesten (ww.) |
infizieren | infecteren |
Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.
Voorbeeldzinnen met `infizieren`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: ansteckenDE: vergiftenDE: verseuchen