Vertalingen Hose DE>NL
die Hose
zelfst.naamw.
Uitspraak: | [ˈhoːzə] |
Verbuigingen: | Hose , Hosen |
1) Kleidungsstück für den Unterkörper, das jedes Bein einzeln umgibt -
broek Im Sommer trägt er gern kurze Hosen. - In de zomer draagt hij graag een korte broek. Was hast du da für alte Hosen an? - Wat heb jij nu voor een oude broek aan? |
tote Hose (=nichts los) - dooie bende
Auf der Party war tote Hose. - Op het feest was het een dooie bende.
|
2) kurze Hose, die man direkt auf der Haut trägt -
onderbroek Der Kleine hat (sich) in die Hose gemacht. - De kleine heeft het in zijn broek gedaan. |
etw. geht in die Hose(n) (=etw. gelingt nicht, geht schief) - iets lukt niet
|
sich (vor Angst) in die Hose machen; die Hose(n) voll haben (=große Angst haben) - van angst in zijn broek doen
|
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
die Hose | de broek (v) ; lange broek (znw.) ; de pantalon (m) |
Hose | broek ; pantalon |
Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.
Voorbeeldzinnen met `Hose`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: JeansDE: NietenhoseDE: Shorts