das Haar

zelfst.naamw.

Uitspraak:	[haːɐ]
Verbuigingen:	Haar(e)s , Haare

1) auf der Haut von Menschen und Säugetieren wachsendes, fadenähnliches Gebilde - haar

Sie hat das erste graue Haar entdeckt. - Zij heeft haar eerste grijze haar ontdekt. Brusthaare - borstharen Barthaare - baardharen

jemandem stehen die Haare zu Berge (=jemand ist sehr erschrocken) - iemand rijzen de haren te berge

Haare auf den Zähnen haben (=rechthaberisch und sehr durchsetzungsfähig sein) - haar op de tanden

sich (mit jdm) in die Haare geraten (=mit jemandem in Streit geraten) - elkaar in de haren vliegen

sich (mit jdm) in den Haaren liegen (=mit jemandem Streit haben) - in de haren vliegen

jemandem aufs Haar gleichen (=jemandem sehr ähnlich sein) - als twee druppels water op elkaar lijken

etw. ist an den Haaren herbeigezogen (=etw. ist sehr weit hergeholt, fast absurd) - iets er met de haren bijslepen

jemandem kein Haar krümmen (=jemanden nicht schlagen oder verletzen) - iemand geen haar krenken

kein gutes Haar an jemandem / etw. lassen (=alles kritisieren, nichts gut finden) - niets goedkeuren

um ein / ums Haar (=beinahe, fast) - op een haar Das Kind wäre um ein Haar überfahren worden. - Het kind werd op een haar na overreden.

2) alle Haare auf dem Kopf eines Menschen - haar

Sie hat blondes / langes Haar. - Zij heeft blond / lang haar. sich die Haare kämmen / föhnen - de haren kammen / föhnen

© K Dictionaries Ltd.

das Haar	het haar ; de haardos
Haar	capilli ; pilus

Bronnen: pijnstillerinfocentrum; Download IATE, European Union, 2017.




DE: Fasson
DE: Frisur
DE: Haarbüschel
DE: Haarschnitt
DE: Haarschopf
DE: Haartracht
DE: Locken
DE: Schopf

DE: Haare lassen müssen NL: een veer moeten laten
DE: sich keine grauen Haare wachsen lassen um, über etwas NL: zich ergens niet veel van aantrekken
DE: ein Haar in einer Sache finden NL: iets niet leuk vinden, aan iets een hekel hebben
DE: sich aufs Haar gleichen NL: als twee druppels water op elkaar gelijken
DE: um ein Haar NL: bijna