Vertalingen Fleiß DE>NL
I der Fleiß
zelfst.naamw.
Uitspraak: | [flais] |
Verbuigingen: | Fleißes |
Eigenschaft, dass jemand viel und zielstrebig arbeitet -
vlijt , ijver II fleißig
bijv.naamw.
1) deel van de uitdrukking: ijverig , vlijtig ein fleißiger Schüler - een ijverige scholier |
2) deel van de uitdrukking: regelmatig ein fleißiger Tänzer sein - een regelmatige danser zijn |
III fleißig
bijwoord
1) deel van de uitdrukking: ijverig , vlijtig fleißig arbeiten / lernen - ijverig werken / leren |
2) deel van de uitdrukking: vaak , dikwijls Seit ich ein Abonnement habe, gehe ich fleißig ins Theater. - Sinds ik een abonnement heb ga ik vaak naar het theater. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
der Fleiß | de activiteit (v) ; de arbeid (m) ; de bedrijvigheid (v) ; de bezigheid (v) ; de ijver ; ijverigheid (znw.) ; naarstigheid (znw.) ; de nijverheid (v) ; noestigheid (znw.) ; de toewijding (v) ; de vasthoudendheid (v) ; de vlijt ; vlijtigheid (znw.) ; de werkzaamheid |
Bronnen: interglot; Trueterm; Wikipedia
Voorbeeldzinnen met `Fleiß`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: ArbeitsamkeitDE: ArbeitslustDE: EmsigkeitDE: GeschäftigkeitUitdrukkingen en gezegdes
DE: mit
Fleiß
NL: ijverig NL: met opzet