Vertalingen feig DE>NL
Ia feig
bijv.naamw.
Ib feige
bijv.naamw.
1) seiner Angst nachgebend -
laf Du traust dich nicht, ihm die Wahrheit zu sagen? Wie feige! - Je durft hem de waarheid niet te vertellen? Wat laf! |
2) böse und gemein -
laf Sie kamen bei dem feigen Attentat ums Leben. - Zij kwamen bij de laffe daad om het leven. |
II die Feigheit
zelfst.naamw.
Uitspraak: | [ˈfaikhait] |
Verbuigingen: | Feigheit |
deel van de uitdrukking: lafheid Er wurde von einem Kriegsgericht wegen Feigheit vor dem Feind zum Tode verurteilt. - Hij werd door de krijgsraad wegens lafheid tegenover de vijand tot de dood veroordeeld. |
III der Feigling
zelfst.naamw.
Uitspraak: | [ˈfaiklɪŋ] |
Verbuigingen: | Feigling(e)s , Feiglinge |
deel van de uitdrukking: lafaard Jetzt sei kein Feigling und komm mit! - Ben nu geen lafaard en kom mee! |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
Bron: Wiktionary
Voorbeeldzinnen met `feig`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: feigherzigDE: hasenfüßigDE: hasenherzig