I dürfen

Modalverb

Uitspraak:

[ˈdʏrfən]

1) die Erlaubnis haben, etw. zu tun - zou kunnen

Darf man hier zelten? - Mag je hier kamperen? Nein, du darfst jetzt nicht rausgehen. - Nee, je mag nu niet naar buiten gaan.

2) moralisch berechtigt sein, etw. zu tun - zou kunnen

Solche Dinge darf man einfach nicht sagen. - Zulke dingen mag men gewoon niet zeggen.

3) zum Ausdruck einer höflichen Anfrage - mogen

Darf ich Ihnen einen Tee anbieten? - Mag ik u thee aanbieden?

Darf ich bitten? (=Aufforderung zum Tanz) - Mag ik deze dans van u?

4) zum Ausdruck einer Aufforderung, eines Wunsches - mogen

Du darfst jetzt den Kopf nicht hängen lassen. - Je mag nu het hoofd niet laten hangen. Das darf niemand wissen. - Dat mag niemand weten.

5) gute Gründe haben, etw. zu glauben - geloven

Das darfst du ihr ruhig glauben, sie weiß, wovon sie spricht. - Dat kun je gerust geloven, zij weet waarover zij spreekt.

6) zum Ausdruck einer Vermutung - zou kunnen

Der Schmuck dürfte mehrere Tausend Euro wert sein. - De juwelen zouden meerdere duizenden euro's waard kunnen zijn.

II dürfen

werkw.

Uitspraak:

[ˈdʏrfən]

die Erlaubnis haben - mogen , toestemming hebben

Sie durfte nicht auf die Party. - Zij mocht niet naar het feest. Ich hätte das als Kind nicht gedurft. - Ik zou dat als kind niet hebben gemogen.

© K Dictionaries Ltd.

dürfen (ww.)

kunnen (ww.) ; mogen (ww.) ; vermogen (ww.)

Bron: interglot




DE: befugt sein
DE: berechtigt sein
DE: das Recht haben
DE: Erlaubnis haben

DE: sie dürften recht haben NL: ze konden wel eens gelijk hebben
DE: darf ich bitten NL: mag ik u verzoeken