Vertalingen campen DE>NL
I campen
werkw.
vorübergehend im Wohnwagen oder Zelt leben -
kamperen | in den Ferien zum Campen fahren - in de vakantie gaan kamperen |
II das Camping
zelfst.naamw.
| Uitspraak: | [ˈkɛmpɪŋ] |
| Verbuigingen: | Campings |
deel van de uitdrukking: camping | Wir machen zwei Wochen Camping in Griechenland. - Wij gaan twee weken kamperen in Griekenland. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
| das Campen | het kamperen |
| campen | bivakkeren |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `campen`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: zelten