Vertalingen Blühen DE>NL
blühen
werkw.
1) Blüten tragen -
bloeien rot blühende Kastanien - rood bloeiende kastanje Wann blühen die Birken? - Wanneer bloeien de berken? Die Rosen blühen aber schön! - De rozen bloeien al! |
eine blühende Fantasie haben (=sehr viel Fantasie haben) - fantasierijk
|
2) sich positiv entwickeln -
opbloeien Das Geschäft blüht! - Het gaat goed met het bedrijf! |
3) deel van de uitdrukking: jemandem blüht etw. (=jemandem steht etw. Negatives bevor) - staat te wachten
Ihm blüht eine saftige Geldstrafe. - er staat hem een flinke geldboete te wachten
|
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
blühen (ww.) | bloeien (ww.) ; floreren (ww.) ; goed gaan (ww.) ; goed lopen (ww.) |
blühen | bloeien ; bloeitijd ; bloeseming |
Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.
Voorbeeldzinnen met `Blühen`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: aufblühenDE: Blüten tragenDE: eine Blütezeit erlebenDE: eine Glanzzeit erlebenDE: erblühenDE: florierenDE: gedeihenDE: in Blüte stehenDE: prosperierenDE: zur Blüte kommenUitdrukkingen en gezegdes
DE: einem blüht etwas
NL: iets staat iemand te wachten