Vertaal
Naar andere talen: • betrügen > ENbetrügen > ESbetrügen > FR
Vertalingen betrügen DE>NL

I betrügen

werkw.
Uitspraak:  [bəˈtryːgən]

1) etw. vortäuschen, um Vorteile zu erlangen - bedriegen
Er lügt und betrügt, wann es ihm passt. - Hij liegt en bedriegt wanneer het hem uitkomt.

2) bewusst täuschen, um Vorteile zu erlangen - bedriegen
Er hat mich belogen und um mein Geld betrogen. - Hij heeft mij belogen en mij vanwege mijn geld bedrogen.
Du betrügst dich nur selbst, wenn du glaubst, damit Erfolg haben zu können. - Je houdt alleen jezelf voor de gek als je gelooft dat je zo succes kan hebben.

3) mit einer anderen Person als mit seinem Partner / seiner Partnerin Sex haben - bedriegen
Mein Mann hat mich mit einer jüngeren Frau betrogen. - Mijn man heeft me met een jongere vrouw bedrogen.


IIa der Betrüger

zelfst.naamw.
Uitspraak:  [bəˈtryːgɐ]
Verbuigingen:  Betrügers , Betrüger

IIb die Betrügerin

zelfst.naamw.
Uitspraak:  [bəˈtryːgərɪn]
Verbuigingen:  Betrügerin , Betrügerinnen

1) deel van de uitdrukking: juridisch bedrieger

2) deel van de uitdrukking: bedrieger

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
betrügen (ww.) afzetten (ww.) ; bedonderen (ww.) ; bedriegen (ww.) ; bezwendelen (ww.) ; frauderen (ww.) ; misleiden (ww.) ; neppen (ww.) ; verneuken (ww.) ; vreemdgaan (ww.)
betrügen belazeren ; oplichten
Bronnen: interglot; Wikipedia


Voorbeeldzinnen met `betrügen`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: anschmieren
DE: aufs Kreuz legen
DE: begaunern
DE: bescheißen
DE: beschummeln
DE: beschupsen
DE: beschwindeln
DE: Betrug begehen
DE: falschspielen
DE: hereinlegen