Vertalingen besitzen DE>NL
I besitzen
werkw.
1) etw. als Eigentum haben -
bezitten Er besitzt ein Haus am Meer. - Hij bezit een huis aan zee. |
2) eine bestimmte Eigenschaft, ein Zubehör oder Attribut haben -
bezitten viel Erfahrung besitzen - veel ervaring hebben Das Haus besitzt eine Zentralheizung. - Het huis is voorzien van centrale verwarming. |
IIa der Besitzer
zelfst.naamw.
Uitspraak: | [bəˈzɪʦɐ] |
Verbuigingen: | Besitzers , Besitzer |
IIb die Besitzerin
zelfst.naamw.
Uitspraak: | [bəˈzɪʦərɪn] |
Verbuigingen: | Besitzerin , Besitzerinnen |
deel van de uitdrukking: bezitter © K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
besitzen (ww.) | beschikken over (ww.) ; bezitten (ww.) ; hebben (ww.) ; in eigendom hebben (ww.) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `besitzen`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: habenDE: im Besitz sein vonDE: in Besitz haben