Vertaal
Naar andere talen: • aufholen > ENaufholen > ESaufholen > FR
Vertalingen aufholen DE>NL

aufholen

werkw.
Uitspraak:  aufhoːlən]

1) ausgleichen, den Abstand verringern - inhalen , inlopen
Der Zug konnte die Verspätung wieder aufholen. - De trein kon de vertraging weer inlopen.
Lauf schneller, die anderen holen auf! - Loop harder, de andere halen je in!

2) nachholen, was man versäumt hat - inhalen
Jetzt, wo sie wieder gesund ist, hat sie viel aufzuholen. - Nu, als ze weer beter is, moet ze veel inhalen.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
aufholen (ww.) afhalen (ww.) ; afnemen (ww.) ; heffen (ww.) ; hijsen (ww.) ; iets ophalen (ww.) ; meenemen (ww.) ; omhoog heffen (ww.) ; omhooghalen (ww.) ; ophalen (ww.) ; opheffen (ww.) ; ophijsen (ww.) ; weghalen (ww.) ; wegnemen (ww.)
das Aufholenhet inhalen ; het naar binnen halen
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `aufholen`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: abholen
DE: abnehmen
DE: aufbringen
DE: auffischen
DE: aufwinden
DE: aufziehen
DE: emporheben
DE: entfernen
DE: entnehmen
DE: etwas abholen