Zie ook:
abzahlenVertalingen Abzählen DE>NL
abzählen
werkw.
1) die genaue Menge durch Zählen feststellen -
(af)tellen 23 Euro einzeln abzählen - € 23,00 één voor één aftellen |
Das kannst du dir an einer Hand / an fünf Fingern abzählen! (=das ist völlig klar, sicher) - Dat kun je op één hand / op vijf vingers nagaan!
|
2) mit einem Vers durch Zählen ermitteln, wer an der Reihe ist -
aftelrijm wie aan de beurt is Wr zählen ab, wer suchen muss. - We tellen af wie er moet zoeken. Abzählreim - aftelrijm |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
abzählen (znw.) | de aftelling (v) |
abzählen (ww.) | aftellen (ww.) ; geld afpassen (ww.) ; passen (ww.) |
das Abzählen | het afpassen ; het natellen ; de tel (m) ; het tellen |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `Abzählen`

Voorbeeldzinnen laden....
Uitdrukkingen en gezegdes
DE: mit abgezähltem Geld zahlen
NL: met gepast geld betalen