Vertalingen ansprechen DE>NL
ansprechen
werkw.
1) sich mit Worten an jemanden wenden -
aanspreken Er hat mich einfach auf der Straße angesprochen. - Hij heeft mij eenvoudigweg op straat aangesproken. Sprich ihn bloß nicht auf seine Scheidung an. - Spreek maar niet over zijn scheiding met hem. |
2) etw. benutzen, wenn man mit jemandem spricht -
aanspreken Wir sprechen uns mit Du / mit Vornamen an. - Wij spreken elkaar met jij / voornaam aan. |
3) einen positiven Eindruck machen -
bevallen ein Buch, das den Leser nicht nur inhaltlich, sondern auch ästhetisch anspricht - een boek dat de lezer esthetisch bevalt en niet om de inhoud |
4) zum Thema eines Gesprächs machen -
ter sprake brengen eine heikle Frage ansprechen - een lastige kwestie ter sprake brengen |
5) deel van de uitdrukking: etw. spricht (bei jemandem / etw.) an (=eine Behandlung, ein Mittel usw. wirkt) - werkzaam
|
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
ansprechen (ww.) | bepraten (ww.) ; treffen (ww.) ; spreken tot iemand (ww.) ; reageren op (ww.) ; raken (ww.) ; praten over (ww.) ; ingaan op (ww.) ; iemand toespreken (ww.) ; iemand adresseren (ww.) ; iemand aanspreken (ww.) ; erop ingaan (ww.) ; doorspreken (ww.) ; doorpraten (ww.) ; bespreken (ww.) ; beïnvloeden (ww.) ; bediscussiëren (ww.) ; appelleren aan het gevoel (ww.) ; appelleren aan (ww.) ; aanschieten (ww.) |
das Ansprechen | toespreken (znw.) ; spreken tot (znw.) ; reactie op (znw.) ; het praaien ; het benaderen ; het aanspreken ; het aanroepen |
ansprechen | aanspreken ; aantrekkelijk zijn voor |
Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.; Trueterm
Voorbeeldzinnen met `ansprechen`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: abhandelnDE: anhauenDE: anredenDE: anreißenDE: anrufenDE: anrumpelnDE: anschneidenDE: Ansprache haltenDE: appellieren anDE: aufnehmenUitdrukkingen en gezegdes
DE: einen um etwas
ansprechen
NL: iemand om iets vragenDE: diese Melodie spricht ihn sehr an
NL: deze melodie bevalt hem buitengewoon