1. MWB
  2. Vertalen
  3. zählen (DE>NL)
Vertaal
Naar andere talen: • zählen > EN • zählen > ES • zählen > FR
Zie ook: zahlen

Vertalingen zählen DE>NL

zählen

werkw.
Uitspraak:  [ˈʦɛːlən]

1) eine Folge von Zahlen der Reihe nach sagen - tellen
Unser Sohn kann schon bis zehn zählen. - Onze zoon kan al tot tien tellen.

2) zählend feststellen, wie groß eine Menge ist - tellen
Der Lehrer zählte seine Schüler. - De leraar telde zijn leerlingen.

3) wichtig sein - tellen
In vielen Berufen zählt nur Leistung. - Bij veel banen telt alleen de prestatie.

4) gültig sein - tellen
Dieser Versuch / Wurf zählt nicht. - Deze poging / worp telt niet.

5) deel van de uitdrukking:
uitdrukking zu etw. zählen

6) deel van de uitdrukking:
uitdrukking jemanden / etw. zu etw. zählen

7) deel van de uitdrukking:
uitdrukking auf jemanden / etw. zählen

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
zählen (ww.) aftellen (ww.) ; geld afpassen (ww.) ; passen (ww.)
das Zählende tel (m) ; het tellen
zählen telling
Bronnen: interglot; Wikipedia


Voorbeeldzinnen met `zählen`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: ausrechnen
DE: auszählen
DE: berechnen
DE: beziffern
DE: errechnen
DE: hochrechnen
DE: nachzählen
DE: rechnen

Uitdrukkingen en gezegdes
DE: zählen zu NL: rekenen bij NL: horen bij