1. MWB
  2. Vertalen
  3. zwicken (DE>NL)
Vertaal
Naar andere talen: • zwicken > EN • zwicken > ES • zwicken > FR
Vertalingen zwicken DE>NL

zwicken

werkw.
Uitspraak:  [ˈʦvɪkən]

1) jemandem zu eng sein - knellen
Die Hose zwickt (mich) am Bund. - De broek knelt (bij mij) bij de band.

2) kneifen - knijpen
Er zwickte sie liebevoll in die Wange. - Hij kneep haar liefdevol in haar wang.
Können Grashüpfer zwicken? - Kunnen sprinkhanen pijn doen?

3) wehtun - pijn doen
Die Schulter zwickt (mich) mal wieder. - Mijn schouder doet (bij mij) weer eens pijn.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
zwicken (ww.) etteren (ww.) ; griepen (ww.) ; klieren (ww.) ; knellen (ww.) ; knijpen (ww.) ; nijpen (ww.) ; strak zitten (ww.) ; zeiken (ww.)
Zwicken het zwikken ; zwikken
Bronnen: interglot; Wikipedia; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `zwicken`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: drücken
DE: eitern
DE: faseln
DE: festsitzen
DE: flennen
DE: greinen
DE: jammern
DE: klagen
DE: klemmen
DE: klonen