Vertaal
Naar andere talen: • Zittern > ENZittern > ESZittern > FR
Vertalingen Zittern DE>NL

zittern

werkw.
Uitspraak:  [ˈʦɪtɐn]

1) schnelle, minimale Muskelbewegungen machen - trillen , beven , sidderen
Das Kind zitterte vor Angst / Kälte. - Het kind trilde van angst / kou.
Ihm zitterten die Hände. - Zijn handen trilden.

2) erschüttert werden - beven
Bei dem Erdbeben zitterten die Wände. - De muren beefden bij de aardbeving.

3) Angst vor etw. haben - bibberen
Sie zittert vor dem Vorstellungsgespräch. - Zij bibberde voor het sollicitatiegesprek.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
zittern (ww.) zinderen (ww.) ; vibreren (ww.) ; trillen (ww.) ; sidderen (ww.) ; koulijden (ww.) ; kleumen (ww.) ; klappertanden (ww.) ; beven (ww.)
das Zitternde tremor (m) ; de trilling (v) ; het rillen ; het bibberen ; de bibberatie (v)
Zittern beven ; vibratie ; trilling ; tremor ; slingering ; rillingen ; de beving (v)
Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.; Trueterm; Diving dictionary


Voorbeeldzinnen met `Zittern`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: beben
DE: bibbern
DE: erschauern
DE: flimmern
DE: frieren
DE: frösteln
DE: holpern
DE: schaudern
DE: schlottern
DE: schnattern