1. MWB
  2. Vertalen
  3. Zerreißen (DE>NL)
Vertaal
Naar andere talen: • Zerreißen > EN • Zerreißen > ES • Zerreißen > FR
Vertalingen Zerreißen DE>NL

zerreißen

werkw.
Uitspraak:  [ʦɛɐˈraisən]

1) absichtlich in Stücke reißen - verscheuren
Wütend zerriss er den Brief. - Woedend verscheurde zij de brief.
Das Zebra wurde von Löwen zerrissen. - De zebra werd verscheurd door de leeuwen.

2) aus Versehen ein Loch in Stoff o. Ä. machen - scheur
Ich habe mir an einem Nagel die Hose zerrissen. - Mijn broek is door een spijker gescheurd.

3) in Stücke gerissen werden, Löcher bekommen - verscheuren
Der Faden zerriss. - De draad scheurde.
Meine Nerven waren zum Zerreißen gespannt. - Mijn zenuwen waren tot het uiterste gespannen.

4) etw. plötzlich zerstören - verscheuren
Ein Schrei zerriss die Stille der Nacht. - Een kreet verbrak de stilte van de nacht.
Der Anblick zerriss mir das Herz. - Bij de aanblik brak mijn hart.

5) deel van de uitdrukking:
uitdrukking sich (für jemanden / etw.) zerreißen
uitdrukking Ich kann mich doch nicht zerreißen!

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
zerreißen (ww.) afbreken (ww.) ; ergens uitscheuren (ww.) ; kapot scheuren (ww.) ; knappen (ww.) ; scheiden (ww.) ; scheuren (ww.) ; splitsen (ww.) ; stuk scheuren (ww.) ; stukmaken (ww.) ; uiteenhalen (ww.) ; uiteentrekken (ww.) ; verbrijzelen (ww.) ; verscheuren (ww.)
das Zerreißenhet inscheuren ; de verscheuring (v)
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `Zerreißen`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: abreißen
DE: abtragen
DE: abwracken
DE: aufbersten
DE: aufbrechen
DE: aufplatzen
DE: aufspringen
DE: bersten
DE: brechen
DE: entnerven