zelfst.naamw.
jemandem die Zunge herausstrecken - de tong naar iemand uitsteken
Sie ließ die Schokolade langsam auf der Zunge zergehen. - Zij liet de chocolade langzaam smelten op haar tong. |
 sich auf die Zunge beißen
(=sich beherrschen, um etw. nicht zu sagen) - zich op de lippen bijten
|
| seine Zunge hüten / im Zaum halten
(=aufpassen, was man sagt) - opletten met wat je zegt
Hüte deine Zunge; man weiß nie, wer zuhört. - Let op wat je zegt; je weet niet wie er luistert.
|
| etw. brennt jemandem auf der Zunge
(=jemand würde etw. gern sagen, beherrscht sich aber) - brand op de tong
|
| etw. liegt jemandem auf der Zunge / jemand hat etw. auf der Zunge
(=jemand will etw. sagen, was ihm nicht gleich einfällt) - ligt op het puntje van mijn tong
Ich kann den Namen nicht sagen, obwohl er mir auf der Zunge liegt. - Ik kan de naam niet zeggen, hoewel het op het puntje van mijn tong ligt.
|
Voorbeeldzinnen laden....