das Ziel

zelfst.naamw.

Uitspraak:	[ʦiːl]
Verbuigingen:	Ziel(e)s , Ziele

1) Zweck, den man erreichen will - doel

Wir haben fast alle unsere Ziele erreicht. - Wij hebben bijna allemaal ons doel bereikt. Welches Ziel verfolgt er? - Wat voor doel streeft hij na? Berufsziel - streven naar een beroep

am Ziel seiner Wünsche sein (=) - zijn doel hebben bereikt

(weit) über das Ziel hinausschießen (=zu viel tun, etw. übertreiben) - zijn doel voorbij schieten

sich ein Ziel / etw. zum Ziel setzen (=) - een doel stellen

2) das, was bei einem Schuss oder Wurf getroffen werden soll - doel

Die Kugel verfehlte nur knapp ihr Ziel. - De kogel ging rakelings langs het doel.

3) Ort, den man erreichen möchte - bestemming

Nach langer Fahrt gelangten wir endlich ans Ziel. - Na een lange rit bereikten wij eindelijke onze bestemming. ein beliebtes Ausflugsziel - een geliefd uitstapje

4) Endpunkt einer Strecke im Wettkampf ^sport - finish

als Erster / Letzter durchs Ziel gehen - als eerste / laatste over de finish gaan Ziellinie - eindstreep

© K Dictionaries Ltd.

das Ziel

de finish (m) ; het voornemen ; het streven ; strekking ; de reisbestemming (v) ; de reden (v) ; het oogmerk ; het objectief ; het nut ; de moedwil (m) ; het mikpunt ; de meet ; de inzet (m) ; de intentie (v) ; de goal (m) ; de finishlijn ; de eindstreep ; het eindpunt ; de eindpaal (m) ; het einde ; het doelwit ; de doelstelling ; het doeleinde ; doel bij voetbalwedstrijd (znw.) ; het doel ; de bestemming (v) ; bekommernis (znw.) ; de bedoeling (v)

Ziel

bestemming ; richtgetal ; doel

Bronnen: interglot; Wikipedia; Download IATE, European Union, 2017.




DE: Absicht
DE: Bestimmung
DE: Endziel
DE: Endzweck
DE: Finish
DE: Intention
DE: Reisebestimmung
DE: Vorsatz
DE: Ziellinie
DE: Zielpunkt

DE: Ziel Rotterdam NL: met bestemming Rotterdam
DE: übers Ziel hinausschießen NL: zijn doel voorbijschieten
DE: einer Sache ein Ziel setzen NL: een einde aan iets maken, paal en perk aan iets stellen
DE: ohne Zweck und Ziel NL: volkomen doelloos