I was

pronoun

Uitspraak:

[vas]

1) in direkten und indirekten Fragen verwendet, um nach einer Sache, einem Sachverhalt zu fragen - wat

Was machst du da? - Wat doe jij daar? Ich weiß nicht, was ich sagen soll. - Ik weet niet wat ik zeggen moet. Was bist du von Beruf? - Wat doe je voor werk? Was kostet das? - Hoeveel kost dat?

Was (denn)? (=Was willst du?) - wat wil je?

Was dann? (=Wie geht / ging es dann weiter?) - hoe verder?

Was nun? (=Was sollen wir nun tun?) - Wat nu?

Was für ein / eine ...? (=verwendet, um nach der Art, Sorte zu fragen) - wat voor een? Was für ein Pilz ist das? - Wat voor een paddenstoel is dat?

Was für ein / eine ...! (=verwendet, um zu betonen, dass etw. ungewöhnlich ist) - wat voor een! Was für ein Pech! - Wat een pech!

2) anstelle von zusammengesetzten Fragewörtern verwendet - wat

Um was handelt es sich denn? - Waarover gaat het eigenlijk? Über was habt ihr euch unterhalten? - Waar hebben jullie het over gehad?

3) Ausdruck am Ende des Satzes, der nach Zustimmung verlangt - niet waar

Das Essen hat wirklich gut geschmeckt, was? - Het eten heeft ons werkelijk goed gesmaakt, hè?

4) Ausdruck, um nachzufragen, wenn man etw. nicht gut verstanden hat - wat?

II was

pronoun
1) bezeichnet das, worauf sich eine Aussage bezieht - wat

Er isst alles, was man ihm vorsetzt. - Hij eet alles wat hem wordt voorgezet. Er will sie nie wiedersehen, was ja auch gut zu verstehen ist. - Hij wil haar nooit meer terugzien, wat ook goed te begrijpen is.

2) anstelle von zusammengesetzten Adverbien verwendet - wat

Das ist das Einzige, um was ich dich bitte. - Dat is het enige waarover ik je iets vraag.

III was

pronoun
bezeichnet eine nicht näher bestimmte Sache - wat

Sie ist was ganz Besonderes. - Zij is iets heel speciaals. Hast du was von ihm gehört? - Heb je iets van hem gehoord? Das ist was, worum ich dich beneide. - Dat is iets waarom ik je benijd.

IV was

bijwoord
verwendet, um nach dem Grund zu fragen - waarom

Was regst du dich denn so auf? Es ist doch alles in Ordnung! - Waarom wind jij je zo op? Alles is toch in orde!

V was

tussenwerpsel
Ausdruck, um Erstaunen auszudrücken - wat

Was, du hast die Prüfung nicht bestanden? - Wat, jij hebt het examen niet gehaald?

© K Dictionaries Ltd.

was	iets ; hetgeen ; wat

Bron: interglot




DE: eines
DE: eins
DE: es
DE: etwas
DE: was für ein
DE: welcher
DE: wer

DE: was ist los? NL: wat is er aan de hand?
DE: was für ein NL: wat voor een