Warten

Naar andere talen: • Warten > EN • Warten > ES • Warten > FR

Vertalingen Warten DE>NL

werkw.

Uitspraak:

[ˈvartən]

1) nicht weggehen / nichts tun, bis jemand kommt oder etw. geschieht - wachten

Sie wartete vor dem Bahnhof auf ihn. - Zij wachtte voor het station op hem. Wir wollen mit dem Heiraten noch etwas warten. - Wij willen nog even wachten met trouwen. Der Sommer lässt ganz schön lange auf sich warten! - De zomer laat lang op zich wachten! Erzähl erst mal, die Arbeit kann warten! - Vertel toch eerst, het werk kan wachten!
Na warte! (=drückt eine (oft nicht ganz ernst gemeinte) Drohung aus) - Wacht maar (af)!

2) technisch kontrollieren und bei Bedarf reparieren ^technisch - onderhouden

Das Auto wurde regelmäßig gewartet. - De auto werd regelmatig onderhouden.

Overige bronnen

warten (ww.)	afwachten (ww.) ; blijven (ww.) ; handhaven (ww.) ; niet veranderen (ww.)
das Warten	het wachten
warten	onderhouden ; wachten ; wachten op vrijkomen bij bezet ; wachtend

Bronnen: interglot; Wikipedia; Diving dictionary; Download IATE, European Union, 2017.

Voorbeeldzinnen met `Warten`

Voorbeeldzinnen laden....

Synoniemen

DE: abwarten
DE: bleiben
DE: die Zeit verbringen
DE: erhalten
DE: fortdauern
DE: harren auf
DE: in Ordnung halten
DE: instandhalten
DE: pflegen
DE: stehenbleiben

Uitdrukkingen en gezegdes

DE: die Kinder warten NL: de kinderen verzorgen, op de kinderen passen
DE: eines Amtes warten NL: een ambt waarnemen

warten