I der Unsinn

zelfst.naamw.

Uitspraak:	[ˈʊnzɪn]
Verbuigingen:	Unsinn(e)s

1) dumme oder nicht zutreffende Äußerung - onzin

Glaub doch nicht jeden Unsinn! - Geloof toch niet alle onzin!

2) unvernünftiges Verhalten, das ärgerlich oder lustig sein kann - onzin

Die Kinder haben heute nur Unsinn im Kopf. - De kinderen denken vandaag alleen maar flauwekul.

II unsinnig

bijv.naamw.

Uitspraak:

[ˈʊnzɪnɪç]

1) nicht logisch nachvollziehbar - onzinnig

Der Vergleich ist unsinnig. - Het vergelijk is onzinnig.

2) zu keinem sinnvollen, vernünftigen Ergebnis führend - onzinnig

Es gab eine unsinnige Diskussion. - Er was een onzinnige discussie.

3) sehr stark - ontzettend

Sie hat eine völlig unsinnige Angst vor der Prüfung. - Zij heeft ontzettend veel angst voor het examen.

© K Dictionaries Ltd.

der Unsinn

de mallepraat (m) ; de kletskoek (m) ; de kolder (m) ; kolderverhaal (znw.) ; de kul (m) ; de larie (v) ; de leut ; de lol ; de malheid (v) ; de klets ; de nonsens (m) ; de onzin (m) ; het plezier ; de pret ; de rimram (m) ; de waanzin (m) ; de wartaal ; de zotteklap (m) ; de gekkigheid (v) ; de flauwekul (m) ; het gebabbel ; het gebazel ; het gebeuzel ; de gein (m) ; het gekeuvel ; de gekkenpraat (m) ; het gekkenwerk ; de apekool ; het geklets ; het gekwebbel ; het geleuter ; het gezwam ; het gezwets ; de humbug (m) ; de jolijt ; de keet

Bronnen: interglot; Wikipedia




DE: Blech
DE: dummes Zeug
DE: Dummheit
DE: Firlefanz
DE: Freude
DE: gefallen
DE: Gefasel
DE: Geklatsch
DE: Geleier
DE: Geplapper

DE: blökender, blühender Unsinn NL: daverende, klinkklare onzin