Vertalingen treu DE>NL
I treu
bijv.naamw.
1) keine anderen Sexualpartner habend -
trouw Er kann einfach nicht treu sein. - Hij kan gewoon niet trouw zijn. Die beiden sind einander seit Jahren treu. - Die twee zijn elkaar al twee jaar trouw. |
2) so, dass sich jemand auf einen verlassen kann -
trouw Der Hund ist der treueste Freund des Menschen. - De hond is de trouwste vriend van de mens. |
3) an etw. festhaltend, sein Verhalten und seine Einstellung jemandem / etw. gegenüber nicht ändernd -
trouw einer Sache treu sein / bleiben (=) - iets trouw zijn / blijven
Sie ist ihren Prinzipien treu geblieben. - Zij is trouw gebleven aan haar principes.
|
II treu
bijwoord
deel van de uitdrukking: trouw jemandem treu dienen - iemand trouw dienen Er war ihr treu ergeben. - Hij heeft haar zijn trouw gegeven. |
III die Treue
zelfst.naamw.
Uitspraak: | [ˈtrɔyə] |
Verbuigingen: | Treue |
1) deel van de uitdrukking: trouw Er hatte ihr ewige Treue geschworen. - Hij had haar zijn eeuwige trouw beloofd. |
2) deel van de uitdrukking: loyaal 3) deel van de uitdrukking: loyaal Gesetzestreue - loyaal aan de wet Prinzipientreue - loyaal aan principes |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
treu (ww.) | trouw zijn aan (ww.) |
treu | cru ; getrouw ; loyaal ; onomwonden ; onverbloemd ; onverholen ; openlijk ; rechttoe rechtaan ; trouw |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `treu`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: aufrichtigDE: fairDE: feinDE: freigegebenDE: geradeherausDE: gerechtDE: herzlichDE: hingegebenDE: loyalDE: offenUitdrukkingen en gezegdes
DE: ein
treues Gedächtnis
NL: een betrouwbaar geheugen