die Sohle

zelfst.naamw.

Uitspraak:	[ˈzoːlə]
Verbuigingen:	Sohle , Sohlen

1) Unterseite des Fußes ^anatomie - voetzool

Sie kitzelte ihn an den Sohlen. - Zij kriebelde hem aan zijn voetzolen.

2) Unterseite des Schuhes - zool

Schuhe mit Sohlen aus Leder - schoenen met leren zolen

auf leisen Sohlen (=(leise und) unbemerkt) - zachtjes

© K Dictionaries Ltd.

die Sohle	de zool (v)
Sohle	bodem van de funderingssleuf ; diepst gelegen deel ; funderingsplaat ; grondplaat ; hak ; planta ; slof ; verdieping ; vloerplaat ; voetplaat ; zool

Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.




DE: Fußsohle
DE: Schuhsohle
DE: Talsohle

DE: auf leisen Sohlen NL: stilletjes
DE: sich etwas an den Sohlen abgelaufen haben NL: iets allang weten