das Spiel

zelfst.naamw.

Uitspraak:	[ʃpiːl]
Verbuigingen:	Spiel(e)s , Spiele

1) Aktivität, die bes. Kinder zum Vergnügen machen - spel

Die Kinder waren völlig in ihr Spiel vertieft. - De kinderen gingen volledig op in hun spel. ein Brettspiel / Kartenspiel spielen - een bordspel / kaartspel spelen

ein Spiel mit dem Feuer (=eine gefährliche Handlung) - met vuur spelen

leichtes Spiel haben (=seine Ziele leicht erreichen) - weinig moeite moeten doen

jemanden / etw. ins Spiel bringen (=bei einer Diskussion erwähnen) - ter sprake brengen Plötzlich brachte er völlig neue Argumente ins Spiel. - Plotseling bracht hij geheel nieuwe argumenten in de discussie.

jemanden / etw. aus dem Spiel lassen (=nicht bei einer Diskussion erwähnen) - iemand / iets niet vernoemen bij een discussie Lass bitte deine Eltern aus dem Spiel, hier geht es nur um uns! - Laat alsjeblieft je ouders buiten de discussie, het gaat hier alleen om ons!

bei etw. (mit) im Spiel sein (=bei etw. beteiligt sein) - bij betrokken zijn Ich glaube, bei seiner Entscheidung sind noch ganz andere Gründe im Spiel. - Ik denk dat bij zijn beslissing nog hele andere redenen meespelen.

2) sportlicher Wettkampf nach bestimmten Regeln ^sport - wedstrijd

Das Spiel steht null zu null. - De wedstrijd staat 0 tegen 0. Fußballspiel - voetbalwedstrijd Tennisspiel - tenniswedstrijd

3) die Gegenstände, die man für ein Spiel braucht - spel

Das Kartenspiel ist nicht mehr vollständig. - Het kaartspel is niet meer compleet.

4) Aktivität, bei der man versucht, Geld zu gewinnen - spel

beim Spiel viel Geld verlieren - bij het spel veel geld verliezen Spieleinsatz - inzet bij een spel

etw. aufs Spiel setzen (=etw. riskieren) - iets op het spel zetten seine Gesundheit aufs Spiel setzen - zijn gezondheid om het spel zetten

etw. steht auf dem Spiel (=etw. Wertvolles könnte verloren gehen) - iets staat op het spel

ein gefährliches / gewagtes Spiel spielen (=viel riskieren) - een gevaarlijk spel spelen

Das ist doch ein abgekartetes Spiel! (=hier wird betrogen) - dat is toch bekeken spel!

5) die Art, wie ein Musiker oder Schauspieler spielt - speelwijze

Er beeindruckte mit ausdrucksvollem Spiel. - Hij maakte indruk met een veelzeggende speelwijze.

6) spielerisch wirkende Bewegungen - spel

das Spiel von Licht und Schatten unter den Bäumen - het spel van licht en schaduwen onder de bomen das Spiel der Wellen - het spel van de golven

© K Dictionaries Ltd.

das Spiel	de partij (v) ; de wedstrijd (m) ; de voorstelling (v) ; de vertoning (v) ; de staatsie (v) ; het spelletje ; het spelleke ; speling ; het spel ; de show (m) ; het rondje ; de pot (m) ; de parade (v) ; de opvoering (v) ; de match (v) ; de concours (m) ; de beurt
Spiel	bedrijfscyclus ; zuigerspeling ; vrijslag ; speling ; spel ; ruimte

Bronnen: interglot; Wikipedia; Download IATE, European Union, 2017.




DE: Auftritt
DE: Bild
DE: Darstellung
DE: Drama
DE: Feierlichkeit
DE: Gesellschaftsspiel
DE: Glanz
DE: Kampf
DE: Kampf um die Meisterschaft
DE: Kartenspiel

DE: laß mich bitte aus dem Spiel! NL: laat mij er alstublieft buiten!