1. MWB
  2. Vertalen
  3. schlafen (DE>NL)
Vertaal
Naar andere talen: • schlafen > EN • schlafen > ES • schlafen > FR
Vertalingen schlafen DE>NL

schlafen

werkw.
Uitspraak:  [ˈʃlaːfən]

1) mit geschlossenen Augen die Umwelt nicht mehr bewusst wahrnehmen - slapen
tief und fest schlafen - diep en vast slapen
schlafen gehen - gaan slapen
sich schlafend stellen - zich te slapen leggen

2) irgendwo die Nacht verbringen - overnachten
bei Freunden, im Hotel schlafen - bij vrienden, in het hotel overnachten
Schlafgelegenheit - overnachtingsgelegenheid

3) nicht aufmerksam sein - slapen
Schlaf nicht, du bist dran! - Zit niet te slapen, jij bent aan de beurt!
Da hat die Stadtverwaltung geschlafen und nicht rechtzeitig gehandelt. - Daar heeft het gemeentebestuur zitten slapen en niet tijdig gereageerd.

4) deel van de uitdrukking:
uitdrukking mit jemandem schlafen

5) deel van de uitdrukking:
uitdrukking sich gesund schlafen

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
schlafen (ww.) maffen (ww.) ; meuren (ww.) ; pitten (ww.) ; slapen (ww.)
schlafen in slaap ; slapend
Bronnen: interglot; Omegawiki.org; Wikipedia


Voorbeeldzinnen met `schlafen`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: dösen
DE: ein Nickerchen halten
DE: ein Nickerchen machen
DE: schlummern

Uitdrukkingen en gezegdes
DE: schlafen Sie wohl NL: wel te rusten