die Rechnung

zelfst.naamw.

Uitspraak:	[ˈrɛçnʊŋ]
Verbuigingen:	Rechnung , Rechnungen

1) Liste der gekauften Leistungen oder Waren mit Preisen und zu zahlender Summe - rekening

eine Rechnung über 25 Euro - een rekening van €25,00 Herr Ober, die Rechnung, bitte! - Hallo ober, de rekening alstublieft! Diese Runde geht auf meine Rechnung. - Deze ronde is voor mijn rekening.

jemandem etw. in Rechnung stellen (=jemandem etw. berechnen, auf der Rechnung nennen) - iets in rekening brengen

eine alte Rechnung (=ein noch nicht abgeschlossener Streit o. Ä.) - een oude rekening vereffenen

auf eigene Rechnung (=auf eigene Verantwortung) - op eigen rekening

2) eine Aufgabe zum Rechnen ^wiskunde - berekening

eine Rechnung mit mehreren Unbekannten - een berekening met meerder onbekenden

jds Rechnung geht nicht auf (=jds Plan lässt sich nicht verwirklichen) - dat is niet mogelijk

einer Sache Rechnung tragen (=etw. berücksichtigen) - ergens rekening mee houden

3) ungefähre Kalkulation, Einschätzung - berekening

Nach meiner Rechnung müsste er bald hier sein. - Volgens mijn berekening zou hij snel hier moeten zijn.

© K Dictionaries Ltd.

die Rechnung	de afrekening (v) ; de factuur (v) ; het memorandum ; de nota ; de rekening (v)
Rechnung	factuur ; rekening

Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.




DE: Abrechnung
DE: Denkschrift
DE: Faktur
DE: Gedenkbuch
DE: Kostenrechnung
DE: Liquidation
DE: Memorandum
DE: Notizbuch
DE: Quittung
DE: Rechenschaft

DE: Rechnung machen auf NL: op iets rekenen
DE: einer Sache Rechnung tragen NL: met iets rekening houden
DE: seine Rechnung finden bei etwas NL: datgene van iets krijgen, wat men ervan gehoopt heeft, winnen bij iets
DE: in Rechnung ziehen NL: rekening houden met, mee overwegen
DE: etwas außer Rechnung lassen NL: met iets geen rekening houden
DE: auf seine Rechnung kommen NL: aan zijn trek komen, er niets aan te kort komen
DE: die Rechnung ohne den Wirt machen NL: buiten de waard rekenen