Vertaal
Naar andere talen: • kassieren > ENkassieren > ESkassieren > FR
Vertalingen kassieren DE>NL

kassieren

werkw.
Uitspraak:  [kaˈsiːrən]

1) fordern und bekommen - incasseren , innen
Darf ich bei Ihnen kassieren? - Kan ik bij u afrekenen?

2) deel van de uitdrukking: afpakken
Der Betrüger hat mit Scheinfirmen Millionen kassiert. - De oplichter heeft met nepbedrijven miljoenen in de wacht gesleept.

3) hinnehmen müssen - incasseren

4) deel van de uitdrukking: inbeslagname

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
kassieren (ww.) casseren (ww.) ; iets verduren (ww.) ; incasseren (ww.) ; opvangen (ww.)
kassieren beuren
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `kassieren`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: einfordern
DE: einkassieren
DE: einlösen
DE: einnehmen
DE: einstreichen
DE: eintreiben
DE: einziehen