Uitspraak: | [hɛˈrʊm] |
im Kreis herum - in het gebied rondom Wir drehten uns im Walzertakt, mal rechts herum, mal links herum. - Wij draaiden ons in wals tempo een keer rechtsom rond en een keer linksom rond. Um das Haus herum wächst eine hohe Hecke. - Om het huis heen groeit een hoge haag. |
Alle um sie herum hofften mit ihr. - Iedereen om haar heen hoopte met haar. Die Gegend um Hamburg herum ist sehr reizvoll. - De omgeving rondom Hamburg is heel aantrekkelijk. |
Leider ist der Urlaub schon wieder herum. - Jammer dat de vakantie al weer voorbij is. |
![]() (=für ungefähre Zeit- oder Mengenangaben verwendet) - ongeveer So ein Flug kostet um die 300 Euro herum. - Zo'n vlucht kost ongeveer € 300,00. |