Vertalingen Haß DE>NL
I der Hass
zelfst.naamw.
Uitspraak: | [has] |
Verbuigingen: | Hasses |
1) starke Ablehnung -
haat Sie sah ihn voller Hass an. - Zij keek hem vol haat aan. Hass gegen Minderheiten - haat tegen minderheden Fremdenhass - vreemdelingenhaat |
2) Wut -
haat einen Hass auf jemanden haben / kriegen - iemand haten |
einen Hass schieben (=wütend sein) - woedend
|
II hassen
werkw.
1) deel van de uitdrukking: haten 2) Widerwillen empfinden -
haten Ich hasse es, zu spät zu kommen. - Ik haat het om te laat te komen. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
der Haß | de afkeer (m) ; de animositeit (v) ; godsdiensthaat (znw.) ; de haat (m) ; de knorrigheid (v) ; kregelheid (znw.) ; de nijd (m) ; de vijandschap (v) |
Bronnen: interglot; Engoi Woordenschatoefeningen; Omegawiki.org
Voorbeeldzinnen met `Haß`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: AbneigungDE: AbscheuDE: AntipathieDE: AversionDE: EkelDE: GrauenDE: GrausenDE: GreuelDE: Widerwille