Flimmern

Vertalingen Flimmern DE>NL

werkw.

Uitspraak:

[ˈflɪmɐn]

1) unruhig leuchten - flikkeren , trillen

2) sich sichtbar und unruhig bewegen - trillen

Die Luft flimmerte vor Hitze. - De lucht trilde van de warmte.

Overige bronnen

flimmern (ww.)	twinkelen (ww.) ; stralen (ww.) ; sprankelen (ww.) ; sidderen (ww.) ; schijnen (ww.) ; iets uitstralen (ww.) ; gloren (ww.) ; glinsteren (ww.) ; glimmen (ww.) ; glanzen (ww.) ; fonkelen (ww.) ; flikkeren (ww.) ; beven (ww.)
das Flimmern	de schittering (v) ; de vonk ; de schijn (m) ; het schemeren ; de glinstering (v) ; geglinster (znw.) ; gefonkel (znw.) ; het geflikker ; de fonkeling (v) ; de flikkering (v) ; de flakkering (v) ; flakker (znw.)
Flimmern	beeldflikkering ; flikkerverschijnsel ; flikkering ; flikker

Bronnen: interglot; Trueterm; Download IATE, European Union, 2017.

Voorbeeldzinnen met `Flimmern`

Voorbeeldzinnen laden....

Synoniemen

DE: aufleuchten
DE: beben
DE: blinken
DE: blitzen
DE: den Anschein haben
DE: erleuchten
DE: etwas ausstrahlen
DE: Finsternis
DE: flackern
DE: funkeln

flimmern