1. MWB
  2. Vertalen
  3. Bruch (DE>NL)
Vertaal
Naar andere talen: • Bruch > EN • Bruch > ES • Bruch > FR
Vertalingen Bruch DE>NL

der Bruch

zelfst.naamw.
Uitspraak:  [brʊx]
Verbuigingen:  Bruch(e)s , Brüche

1) Vorgang, bei dem etw. in Stücke bricht - breuk (de ~ (m))
nach dem Bruch des Dammes - na de damdoorbraak
Bruchstelle - breekvlak
uitdrukking zu Bruch gehen

2) zerbrechen - breken

3) Zustand, dass ein Knochen gebrochen ist medisch - breuk
ein einfacher / komplizierter Bruch - een enkelvoudige / gecompliceerde breuk
sich - meerdere breuken oplopen

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
der Bruchhet moeras ; breukgetal (znw.) ; de fractuur (v) ; de groeve ; de hernia (v) ; de knak (m) ; de knik (m) ; de krak (m) ; de mijnschacht ; de breuk ; de ontwarring (v) ; de rotzooi ; de scheiding (v) ; de scheur ; de segregatie (v) ; de verbreking (v) ; de vuilnis (v) ; het breken ; de barst (m) ; de afval (m)
Bruch afval van werken ; zandgroeve ; storing ; steenafval ; spleet ; hernia ; fractuur ; doorbraak,inbraak ; casse brune ; casse ; bruine casse ; breuk ; beenbreuk
Bronnen: interglot; Wikipedia; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `Bruch`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: Abbruch
DE: Abfall
DE: Auflösung
DE: Auseinandergehen
DE: Bergwerk
DE: bestimmte Kardinalzahl
DE: bestimmte Ordinalzahl
DE: Delikt
DE: Ehescheidung
DE: Eingriff

Uitdrukkingen en gezegdes
DE: in die Brüche gehen NL: in duigen vallen