besprechen - Vertaling Duits-Nederlands

Vertalingen besprechen DE>NL

I besprechen

werkw.

Uitspraak:

[bəˈʃprɛçən]

1) etw. mit anderen sachlich diskutieren - bespreken

das weitere Vorgehen eingehend besprechen - de verdere afwikkeling zorgvuldig bespreken

2) mit jemandem über etw. sprechen - bespreken

sich mit seinem Anwalt besprechen - met zijn advocaat van gedachten wisselen

3) eine Kritik darüber schreiben - bespreken

in der Zeitung Neuerscheinungen besprechen - in de krant worden nieuwe boeken behandeld

zelfst.naamw.

Uitspraak:	[bəˈʃprɛçʊŋ]
Verbuigingen:	Besprechung , Besprechungen

deel van de uitdrukking: bespreking

Mein Kollege ist momentan in einer Besprechung. - Mijn collega is momenteel in bespreking.

Overige bronnen

besprechen (ww.)	argumenteren (ww.) ; bediscussiëren (ww.) ; bepraten (ww.) ; beredeneren (ww.) ; debatteren (ww.) ; discussiëren (ww.) ; doorpraten (ww.) ; doorspreken (ww.) ; onderwerp behandelen (ww.) ; overleggen (ww.) ; praten over (ww.) ; recenseren (ww.) ; redeneren (ww.)
das Besprechen	het bespreken ; het spreken over

Bronnen: interglot; Wikipedia

Voorbeeldzinnen met `besprechen`

Voorbeeldzinnen laden....

Synoniemen

DE: ansprechen
DE: argumentieren
DE: auseinandersetzen
DE: beanstanden
DE: beraten
DE: bereden
DE: beurteilen
DE: darlegen
DE: debattieren
DE: diskutieren