I auch

bijwoord

Uitspraak:

[aux]

1) drückt aus, dass für jemanden / etw. das Gleiche gilt wie für andere - ook

Das gilt nicht nur für Mädchen, sondern auch für Jungen. - Dat geldt niet voor alleen voor meisjes, maar ook voor jongens. Grüß bitte auch deine Frau von mir. - Doe je vrouw de groeten van mij. „Ich muss jetzt gehen.‟ – „Ich auch!‟ - "Ik moet nu gaan." - "Ik ook!"

2) zusätzlich zu jemand / etw. anderem - ook

Willst du dieses Buch auch noch? - Wil je dit boek ook nog?

3) betont, dass etw. gilt, obwohl es überraschend sein kann - ook

Auch der Klügste kann nicht alles wissen. - Ook de allerslimste weet niet alles.

II auch

particle
1) drückt in Fragen Zweifel, Unsicherheit aus - ook

Ist das denn auch erlaubt? - Is dat dan ook toegestaan?

2) drückt Ärger oder Ungeduld aus - ook

Das ist aber auch zu dumm! - Maar dat is ook te stom! „Mir ist so kalt!‟ – „Warum ziehst du dir auch nichts Vernünftiges an?‟ - "Ik heb het zo koud!" - "Waarom trek je dan ook niet wat behoorlijks aan?"

Auch das noch! (=drückt aus, dass eine unangenehme Situation durch etw. noch verstärkt wird) - Ook dat nog!

3) verwendet, um eine Begründung zu betonen - ook

Er ist ziemlich krank, darum ist er auch nicht gekommen. - Hij is behoorlijk ziek en is daarom ook niet gekomen.

4) deel van de uitdrukking:

was / wer / wann / ... auch (immer) (=egal was / wer / wann / ...) - wat dan ook Was auch geschieht, ich werde dir helfen. - Wat er ook gebeurt, ik zal je helpen.

so + Adj. / Adv. auch + Verb (=obwohl etw. der Fall ist) - hoewel So schön es hier auch ist, ich muss jetzt gehen. - Hoe mooi het hier ook is, nu moet ik gaan.

© K Dictionaries Ltd.

auch	alsmede ; alsook ; evenals ; eveneens ; evenzeer ; mede ; mee ; ook ; tevens

Bron: interglot




DE: dennoch
DE: ebenfalls
DE: ebenso
DE: genauso
DE: gleichfalls
DE: gleichzeitig
DE: simultan

DE: wenn es auch schlechtes Wetter ist NL: al is het ook slecht weer
DE: wenn auch! NL: wat dan nog!