Vertaal
Naar andere talen: • Absprechen > ENAbsprechen > ESAbsprechen > FR
Vertalingen Absprechen DE>NL

I absprechen

werkw.
Uitspraak:  apʃprɛçən]

1) besprechen und vereinbaren - afspreken
„Wir machen jetzt Schluss.‟ – „Ist das mit dem Chef so abgesprochen?‟ - "We stoppen ermee."-"Is dat zo met de chef afgesproken?"

2) deel van de uitdrukking:
uitdrukking sich ( mit jdm) absprechen

3) deel van de uitdrukking:
uitdrukking jemandem etw. absprechen


II die Absprache

zelfst.naamw.
Uitspraak:  apʃpraːxə]
Verbuigingen:  Absprache , Absprachen

deel van de uitdrukking: afspraak
eine verbindliche Absprache treffen - een bindende afspraak maken

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
das Absprechenhet accorderen ; het afspreken
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `Absprechen`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: abmachen
DE: akkordieren

Uitdrukkingen en gezegdes
DE: einem Fleiß absprechen NL: ontkennen dat iemand ijverig is
DE: absprechen über etwas NL: zich afkeurend, minachtend over iets uitlaten