Vertaal
Vertalingen uiteentrekken NL>FR
uiteentrekken (ww.) arracher (ww.) ; craquer (ww.) ; déchiqueter (ww.) ; déchirer (ww.) ; dévorer (ww.) ; écorcher (ww.) ; fendre (ww.) ; lacérer (ww.) ; mettre en lambeaux (ww.) ; mettre en loques (ww.)
Bron: interglot

Voorbeeldzinnen met `uiteentrekken`
Voorbeeldzinnen laden....