kerkelijk

bijv.naamw.

Uitspraak:

[ˈkɛrkələk]

die of dat verband houdt met een kerk - de l'Église

een kerkelijk opbouwcentrum - un service socioéducatif de l'Église

© K Dictionaries Ltd.

kerkelijk

croyant ; pieusement ; pieux ; pratiquant ; religieusement ; religieux ; spirituel ; ecclésiastique

Bronnen: interglot; Wikipedia




NL: geestelijk
NL: gelovig
NL: godsdienstig
NL: godvruchtig
NL: kerks
NL: kerksgezind
NL: religieus
NL: vroom

NL: kerkelijke plechtigheid FR: cérémonie (la) religieuse
NL: Kerkelijke Staat FR: les Etats pontificaux
NL: kerkelijke kunst FR: art (le) chrétien
NL: kerkelijk jaar FR: année (la) religieuse
NL: een huwelijk kerkelijk inzegenen FR: bénir un mariage